Gepubliceerd op donderdag 5 oktober 2017
LS&R 1507
||
3 okt 2017
3 okt 2017, LS&R 1507; ECLI:NL:TGZRAMS:2017:109 (Klacht arbo-arts), https://lsenr.nl/artikelen/arbo-arts-krijgt-berisping-voor-gebruik-maken-van-oude-medische-informatie

Arbo-arts krijgt berisping voor gebruik maken van oude medische informatie

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 3 oktober 2017, LS&R 1507; ECLI:NL:TGZRAMS:2017:109 (Klacht arbo-arts) Verweerder heeft klager als arbo-arts beoordeeld. Klager verwijt verweerder dat hij in zijn rapportage gebruik heeft gemaakt van medische informatie die één jaar oud was terwijl er nieuwe medische informatie beschikbaar was. Ook heeft hij nagelaten te vermelden dat de door hem gebruikte informatie één jaar oud was. Klager heeft hierdoor een conflict met zijn werkgever gekregen. De klacht wordt gegrond verklaart, het college legt op de maatregel van berisping.

5.3       Het college is van oordeel dat aan de totstandkoming van het omstreden advies van 13 juni 2016 van verweerder aan de werkgever onvoldoende zorgvuldig onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Het college ziet niet in hoe verweerder tot het oordeel heeft kunnen komen dat de conclusies die hij heeft getrokken op basis van de gedateerde informatie van H van 16 april 2015 – namelijk kort gezegd dat het beter met klager ging en dat hij niet inging op het advies voor gerichte behandeling – ruim een jaar later nog steeds onverkort op (de gezondheidstoestand van) klager van toepassing waren. Uit het medisch dossier kan worden opgemaakt dat klager in zijn contacten met verweerder juist heeft aangegeven dat het niet goed met hem ging (en zijn klachten juist weer waren toegenomen) en dat hij daarvoor onder behandeling was van de POH G. Dit laatste blijkt ook nadrukkelijk uit de informatie van de huisarts d.d. 3 juni 2016. Verweerder heeft deze recente informatie echter ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De kennelijke interpretatie van verweerder dat klager zich mogelijk (ook) voor deze behandeling onvoldoende inzette omdat de huisarts in de eerste zin van zijn bericht had aangegeven dat klager de huisartsenpraktijk minder frequent bezocht dan gebruikelijk, en deze informatie derhalve niets toevoegde aan de eerdere informatie van H, acht het college onbegrijpelijk. Uit deze bewoordingen van de huisarts leidt het college af dat de beperkte frequentie van het bezoek van klager aan de praktijk betrekking heeft op de voorliggende periode van 15 jaar, en niet op de behandeling van klager door de POH G.
Daarbij heeft verweerder met zijn oordeel over de psychische gezondheidstoestand van klager de grenzen van zijn deskundigheid als arbo-arts onvoldoende in acht genomen.
 
5.4       Zoals door verweerder ter zitting nader is toegelicht, betwijfelde hij op basis van zijn spreekuurcontacten met klager en met name ook op basis van de door hem ontvangen informatie van de huisarts (en H) of klager zich wel voldoende inzette voor zijn herstel. Verweerder heeft dit weliswaar niet met zoveel woorden in zijn advies aan de werkgever benoemd, maar de bewoordingen in verweerders advies van 13 juni 2016 wekken wel degelijk een dergelijke suggestie. In plaats van een dergelijke suggestieve uitspraak (met mogelijk negatieve consequenties voor een werknemer) te doen, had verweerder zijn indruk dat klager zich onvoldoende inspande voor zijn herstel nader moeten onderzoeken zodat hij deze suggestie met feiten had kunnen onderbouwen. Hiertoe had hij eenvoudig contact op kunnen nemen met de huisarts (of de POH G. Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen het een en ander met klager te bespreken. Indien verweerder dit alles wel zou hebben gedaan, zou hij er waarschijnlijk achter zijn gekomen dat de POH die klager bezocht een psycholoog was, waar klager op dat moment eens in de twee weken een bezoek aan bracht.
 
5.5       Het feit dat klager geen afschrift ontving van de adviezen van verweerder, is niet conform de KNMG Code gegevensverkeer en samenwerking arbeidsverzuim en re-integratie (2006) en heeft deze zaak evenmin goed gedaan. Zoals eerder overwogen, adviseert de arbo-arts in de ziekteverzuimbegeleiding zowel de werkgever als de werknemer. In dat kader dienen ook beide partijen afschriften van de adviezen van de arbo-arts te ontvangen. Het laten verlopen van de communicatie met de werknemer (waaronder het verstrekken van de adviezen) via een zogenoemde Care Manager – zoals bij E kennelijk gebruikelijk is – doet aan deze verantwoordelijkheid van verweerder als behandelend arbo-arts niet af. Zoals deze zaak illustreert, brengt dergelijke indirecte communicatie tussen arbo-arts en werknemer onwenselijke risico’s van miscommunicatie en misverstanden met zich. Indien klager direct een afschrift van het omstreden advies had ontvangen, had hij de indruk van verweerder dat hij zich onvoldoende inspande voor zijn herstel wellicht nog tijdig recht kunnen zetten.
 
5.7       Al met al concludeert het college dat verweerder door zich in zijn advies van 13 juni 2016 uitsluitend te baseren op de gedateerde informatie van H, de recente informatie van de huisarts dat klager onder behandeling was van de POH (op basis van een onbegrijpelijke redenatie) buiten beschouwing te laten, en na te laten actief onderzoek te doen naar zijn vermoeden dat klager zich onvoldoende inzette voor zijn herstel, niet gehandeld heeft zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arbo-arts had mogen worden verwacht. Hetzelfde geldt voor de opstelling van verweerder na de totstandkoming van het advies (en ter zitting): verweerder bleef ten onrechte vasthouden aan zijn (niet door feiten gedragen) indruk dat klager zich onvoldoende inspande voor zijn herstel. Met name nadat verweerder kennis had genomen van het advies van zijn collega d.d. 18 augustus 2016, had het op de weg van verweerder gelegen zijn eerdere advies te nuanceren.
 
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.