Gepubliceerd op dinsdag 31 oktober 2017
LS&R 1526
||
24 okt 2017
24 okt 2017, LS&R 1526; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:148 (Klaagster tegen arts), https://lsenr.nl/artikelen/arts-krijgt-waarschuwing-omdat-zij-pati-nte-in-verslechterde-toestand-had-moeten-insturen-naar-het-z

Arts krijgt waarschuwing omdat zij patiënte in verslechterde toestand had moeten insturen naar het ziekenhuis

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 24 oktober 2017, LS&R 1526; ECLI:NL:TGZRSGR:2017:148 (Klaagster tegen arts) Gegronde klacht tegen een arts. Op het moment dat sprake was van een de verslechterde toestand van patiënte, namelijk de toenemende temperatuur, de hoge pols en de lage tensie had de arts het oordeel moeten vellen dat de situatie op dat moment alarmerend was en had moeten besluiten om naar patiënte te gaan voor een medische beoordeling, waarbij zij zelf ook een inspectie van de buik had moeten doen. De werkdiagnose urineweginfectie was niet meer passend bij de medische toestand van patiënte, de toestand was zodanig slecht dat zij patiënte had moeten insturen naar het ziekenhuis. De klacht wordt gegrond verklaard, er wordt een waarschuwing opgelegd.  

5.1       Het College heeft er begrip voor dat de mondverbranding van de moeder van klaagster (D) in april 2016 en haar overlijden enkele weken daarna zeer aangrijpend zijn geweest.

Het College moet, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, beoordelen of verweerster bij het beroepsmatig handelen gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

Bij de beantwoording van de vraag of verweerster tuchtrechtelijk heeft gehandeld staat haar persoonlijk handelen centraal. Verweerster kan geen verwijt worden gemaakt van handelen door anderen.

5.2       In de avond van 19 mei 2016 werd verweerster tijdens haar dienst omstreeks 22.00 uur voor de eerste keer telefonisch benaderd door de dienstdoende verpleegkundige omtrent de toestand van D.

Na bestudering van de overgelegde stukken, waaronder met name het medisch dossier, en gelet op hetgeen ter zitting is besproken, is het College van oordeel dat verweerster op dat moment niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft meteen correct met haar achterwacht overlegd, die vervolgens het verdere beleid heeft bepaald. Er werd uitgegaan van verhoging/lichte koorts, met daarbij een snelle pols en onrust. De werkdiagnose luidde: urineweginfectie (UWI), of virale infectie. Verweerster is door haar achterwacht niet gestimuleerd om zelf enige actie te ondernemen.

Het College is van oordeel dat er op dat moment geen sprake was van zodanige alarmsignalen dat verweerster direct in huis had moeten komen om D zelf te beoordelen, laat staan om haar direct in te sturen naar het ziekenhuis.

5.3       Er was echter sprake van een andere situatie toen verweerster tijdens haar dienst voor de tweede keer door de verpleegkundige (WAN hoofd) werd gebeld, omstreeks 03.15 uur in de nacht van 19 op 20 mei 2016. Gelet op de toenemendetemperatuur (38,4ºC via oor), de stijgende pols (127) en de dalende tensie (90/50) was de toestand van D op dat moment duidelijk verslechterd, ten opzichte van enkele uren daarvoor. D bleek nog steeds koud/klammig aan te voelen en had nog steeds een bolle buik, en er was sprake van toenemende onrust.

Het College is van oordeel dat verweerster op basis van deze informatie het oordeel had moeten vellen dat de situatie op dat moment alarmerend was en had moeten besluiten om naar D te gaan voor een medische beoordeling. Dit geldt ook zonder alle kennis van achteraf. Verweerster had niet kunnen volstaan met slechts via de telefoon proberen klaagster gerust te stellen omtrent de situatie van haar moeder.

Verweerster heeft ten onrechte volledig vertrouwd op de bevindingen en beoordeling van het WAN-hoofd en heeft bovendien nagelaten om (opnieuw) met haar achterwacht contact op te nemen voor overleg. Voor dat laatste was te meer aanleiding, daar verweerster pas sinds maart 2016 BIG-geregistreerd was en nauwelijks werkervaring had. Verweerster heeft niet verklaard dat er een hoge drempel was om haar achterwacht tijdens een (nacht)dienst te bellen.

Het College heeft voorts nog vastgesteld dat, ondanks dat meerdere waarden bij D duidelijk verslechterd waren ten opzichte van de controle daarvoor, verweerster kennelijk geen plan of beleid had om later die nacht dan wel in de vroege ochtend weer een controle uit te (laten) voeren. Ook dit getuigt niet van goede medische zorg.

5.4       Samengevat is het College van oordeel dat omstreeks 03.15 uur het toestandsbeeld van D dusdanig was dat verweerster D op dat moment zelf medisch had moeten beoordelen, waarbij zij ook zelf een inspectie van de buik had moeten doen, waardoor zij een gewogen besluit had kunnen nemen ten aanzien van verdere behandeling en beleid.

Uitgaande van de werkdiagnose urineweginfectie had verweerster moeten concluderen dat het toestandsbeeld van D hierbij niet (meer) passend was en dat de medische toestand zodanig slecht was dat zij D meteen had moeten insturen naar het ziekenhuis. Dit alles heeft verweerster ten onrechte nagelaten.

5.5       De conclusie is dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van D behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.

5.6      Ter zitting heeft verweerster benadrukt dat zij achteraf gezien vanwege de toenemende ongerustheid bij klaagster wellicht er misschien beter aan had gedaan om in die nacht wel naar haar toe te gaan. Het College benadrukt dat verweerster alleen al op grond van de medische toestand van D meteen bij haar had moeten langsgaan, de ongerustheid was een daarbij komende factor.

5.7       Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen acht het College de hierna te noemen maatregel passend.