Gepubliceerd op woensdag 23 september 2015
LS&R 1184
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Ongeoorloofde publieksreclame niet aannemelijk bij beperkte groep

CGR 31 juli 2015, LS&R 1184 (Geen sprake van ongeoorloofde publieksreclame bij een beperkte groep)
Ongeoorloofde publieksreclame. Verzoek tot een multidisciplinair internationaal medisch congres die artsen, zorgprofessionals, wetenschappers en andere experts samenbrengt. Anderen dan de beroepsoefenaren hebben toegang tot de tentoonstellingsruimte en kunnen daardoor passief kennis nemen van de reclame die zichtbaar is vanuit de stands. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de opzet van het congres ongeoorloofde publieksreclame zal zijn. De anderen dan beroepsbeoefenaren vormen in verhouding tot het aantal deelnemende beroepsbeoefenaren een beperkte groep (i.c. minder dan 1/3) die mede gelet op hun relatie tot de bepaalde groep van beroepsbeoefenaren of tot de congresorganisatie zelf, niet kunnen worden aangemerkt als "het brede publiek" waarop de definitie van publieksreclame ziet. De CGR acht de realisatie toelaatbaar.

2. Het oordeel van de CGR
De CGR gaat er onder de feitelijke door [X] voorgelegde omstandigheden vanuit dat de reclame voor receptgeneesmiddelen die zichtbaar zal zijn vanuit de stands van farmaceutische bedrijven, is bestemd voor de aan het congres deelnemende beroepsbeoefenaren. De CGR neemt daarbij aan dat deze reclame – gezien haar inhoud en de wijze waarop zij wordt geuit – niet kennelijk op anderen dan beroepsbeoefenaren is gericht of voor zodanige anderen is bestemd, althans het tegendeel blijkt niet uit de informatie die door [X] is verstrekt. Dat anderen dan beroepsbeoefenaren toegang hebben tot de tentoonstellingsruimte (zoals bij dit congres zorgprofessionals zonder voorschrijfbevoegdheid, wetenschappers en experts, werkend op het gebied van de [Y] zorg, maar ook congresmedewerkers, medewerkers van exposerende bedrijven en journalisten) en passief kennis kunnen nemen van de reclame die zichtbaar is vanuit de stands, is vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat in de opzet van het congres sprake zal zijn van ongeoorloofde publieksreclame. De anderen dan beroepsbeoefenaren vormen in verhouding tot het aantal deelnemende beroepsbeoefenaren een beperkte groep (i.c. minder dan 1/3) die mede gelet op hun relatie tot de bedoelde groep van beroepsbeoefenaren of tot de 3 congresorganisatie zelf, niet kunnen worden aangemerkt als “het brede publiek” waarop de definitie van publieksreclame ziet. De conclusie uit het bovenstaande is als volgt. De CGR acht de hierboven omschreven opzet van het congres in beginsel in overeenstemming met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en acht de realisatie van deze opzet derhalve toelaatbaar.